Ik was een halfslachtige scheider. Batterijen, glas en papier hield ik apart, maar de biobak gebruikte ik niet. Te smerig. Maar toen stond er ’s ochtends opeens een vrachtwagen in de straat, met draaiende motor. Misschien gaat er iemand verhuizen, dacht ik slaperig. Twintig minuten ronkte hij nog. Ik schoof de gordijnen open en zag mannen in oranje pakken blauwe containers uitladen. Voor elk huis één.
Twee dagen later was er weer een ronkende vrachtwagen met mannen in oranje pakken. Deze keer maakten ze alle grijze containers schoon, plakten er stickers op en hingen er folders aan. Daarna was de straat nat. En bezaaid met achterkanten van stickers en niet gebruikte folders.
Nu voelde ik me altijd wel een beetje schuldig over die biobak. Alsof ik, doordat ik bananenschillen gewoon in de vuilniszak smeet, persoonlijk medeschuldig was aan de verloedering van het milieu. Dat heb ik vaker. Bij vliegvakanties bijvoorbeeld. Of grote stukken vlees. Of goedkope kleding. Ik doe het, maar het voelt nooit helemaal lekker.
Ik las de folder die aan de container hing. We gaan nog meer scheiden! stond er juichend. Papier in de nieuwe container, plastic in de grijze, groente- en fruitafval in de bruine. En de rest moesten we in een zak stoppen waarmee we een eind moesten lopen, naar een ondergrondse container. Het was hard nodig, waarschuwde de folder. Anders was Nederland binnenkort één onleefbare hoop afval waarin je je kont niet meer kon keren.
Het was de genadeklap voor mijn schuldgevoel. Drie vuilnisbakken staan er nu in de keuken. En het blijkt nog niet zo makkelijk. Koffiefilters belanden tussen het restafval en laatst moest ik eierschalen uit de bak met plastic vissen. De hele dag ben ik afval aan het herverdelen. Ik betrap de man net op tijd als hij een vleesverpakking bij het plastic gooit. ‘Dat mag niet,’ zeg ik. ‘Stond in die folder.’ ‘Waarom niet?’ wil hij weten. ‘Iets met etensresten. Vlees is trouwens heel slecht voor het milieu,’ ga ik verder. ‘Voor één kilo dierlijk eiwit is tien kilo plantaardig eiwit nodig.’ Ik vang nog net iets op als ‘gek geworden’ terwijl hij de trap oploopt.
Niet alleen thuis word ik meewarig bekeken. Ook mijn vrienden begrijpen mijn bekering niet. Een vriend van mij blijft volhouden dat alles uiteindelijk op één hoop wordt gegooid. En een vriendin beweert dat afval ‘niet problematisch’ is. Ze moeten eerst maar eens iets aan CO2 en bodemvervuiling doen.
Maar ik zet door. En ik denk niet aan die vrachtwagens die nu twee keer per maand langskomen om papier op te halen. Terwijl iedereen dat eerst zelf naar de papiercontainer bracht. En ook niet aan de vrachtwagens die twee keer per maand komen voor het plastic. En niet aan de biobakken die nu niet twee maar vier keer per maand worden geleegd. En ook niet aan die stationair draaiende vrachtwagens en al die rommel op straat.
Er is maar één ding waar ik aan denk. Het intens tevreden gevoel dat me elke avond overvalt, als ik etensresten in de biobak kieper. Het gevoel dat ik goed bezig ben. Ben benieuwd hoe lang ik het volhoud.