Jongste moet een werkstuk maken. Ze heeft een verfrommeld papiertje in haar tas waarop staat hoe het moet. Stap 1: kies een onderwerp. Stap 2: verzamel informatie, uit meer dan één bron. Stap 3: maak een hoofdstukindeling. Stap 4: schrijf het op. Daaronder staat een waarschuwing: maak het werkstuk zelf! Gebruik je eigen woorden! Als je overschrijft, krijg je een onvoldoende!!!
Een paar jaar geleden kwam Oudste met hetzelfde briefje thuis. In mijn onschuld dacht ik dat we de aanwijzingen moesten opvolgen en zette haar aan het werk. ‘Een zeehond heet zeehond maar hij leeft niet in de zee,’ schreef ze. ‘Want in de zee verdrinkt hij. Hij slaapt dus niet in de zee.’ Daarna volgden interessante wetenswaardigheden over de zeehond, willekeurig verspreid over zes hoofdstukken.
Een mooi stukje proza voor een 10-jarige, al zaten er wat taalfouten in. ‘Dat geeft niet,’ zei ze opgewekt. ‘Spelling telt alleen in dictees. De juffrouw streept taalfouten nooit aan.’ Het werd mij weer eens duidelijk waarom Nederlanders jonger dan 30 zo beroerd spellen, maar ik zweeg en printte het uit. Een paar weken later kwam ze teleurgesteld uit school met een ‘matig’ voor haar werkstuk. ‘Te veel taalfouten en te korte zinnen.’
Later zag ik bij toeval werkstukken van klasgenoten. Bijvoorbeeld één over ‘de tijger’ die was beoordeeld met ‘goed’. Nieuwsgierig sloeg ik het open. ‘Het leefgebied van de tijger bevindt zich verspreid over Azië,’ las ik. ‘De enorme teruggang van het aantal tijgers moet worden toegeschreven aan het oprukken van zijn grootste vijand, de mens.’ Goh, in groep 6 al zulke zinnen formuleren. Heel knap. En wat een verschil met het taalgebruik in de opstellen die in de klas waren geschreven en die toevallig aan de muur hingen. De zinnen daarin leken gek genoeg nogal op die van Oudste over ‘de zeehond’.
Toen snapte ik het. Ik had het briefje verkeerd begrepen. De werkelijke opdracht was: laat je ouders een werkstuk maken en zet je naam erop. Plagiëren mag ook. Wij merken het toch niet. Sterker nog, wij zijn ervan onder de indruk.
Gelukkig voor Jongste weet ik nu dus dat ik aan de slag moet. Eens denken, waar zal ik het over doen? De spin, die heb ik nog niet gehad. Even denk ik terug aan vroeger, toen mijn klasgenoten en ik nog zelf onze werkstukken maakten. Mijn meester had namelijk feilloos in de gaten als je overschreef. En dat zonder internet. Maar ja, hij streepte ook alle taalfouten aan. Zelfs in je rekenschrift. Dat waren nog eens tijden. Ik schrijf een paar hoofdstukken over spinnen, laat Jongste er plaatjes bij zoeken, print het uit en geef het mee naar school.
‘Een goed!’ roept ze een paar weken later als ze naar buiten rent. Ik moet me inhouden om niet aan de moeder van haar vriendinnetje naast me te vragen: ‘Wat had jij voor je werkstuk?’
Nb: Oudste zit inmiddels in 3vwo en krijgt goede beoordelingen voor haar werkstukken. En die maakt ze he-le-maal zelf. Zonder overschrijven.