Eten is in de mode. Je kunt geen blad openslaan en geen site aanklikken of je leest wel iets over iets wat je per se moet eten. De raarste dingen. Gestampte bijenpollen, schilfertjes van rode besjes uit de Andes, gemalen rauw gras, – nooit geweten dat je ook gekookt of gebakken gras kunt eten. Als je zulke superfoods niet eet, zeggen de aanhangers er dreigend bij, ga je vroegtijdig de pijp uit door allerlei enge ziektes.
Meestal staat er in zo’n artikel ook wat je vooral niet moet eten. Dat zijn natuurlijk altijd voedingsmiddelen die het gros van de bevolking gedachteloos naar binnen werkt. Koffie. Witte rijst. Kaas. Volkoren boterhammen. Koekjes met suiker.
Steeds meer mensen die ik ken, gaan erin mee. Een vriendin van mij eet geen brood en pasta meer. Een ander eet tot 1 uur ’s middags alleen fruit, maar geen citrusfruit. Weer een ander drinkt alleen nog witte thee, niets anders. ‘Ik voel me echt veel beter hoor,’ zeggen ze, terwijl ze hun supplementen van dertig euro per potje naar binnen werken.
Ik werd er een beetje kriegel van. Zoals ik altijd kriegel word als mensen met veel aplomb beweren wat goed en slecht is. Het leek me bovendien niet gezond, steeds zo bezig te zijn met eten. Bij alles wat je in je mond stopt na te denken. Zo geobsedeerd te zijn met iets wat plezierig is en vanzelf moet gaan.
Maar vroegtijdig doodgaan aan allerlei enge ziektes wil ik natuurlijk ook niet. Ik besloot het daarom eens grondig aan te pakken. Ik haalde een degelijk, wetenschappelijk onderbouwd boek over eten uit de bibliotheek. Nu zou ik voor eens en altijd uitzoeken hoe het zat.
Het boek stelde me niet teleur. Allerlei dingen blijken gewoon te mogen. Met koffie is niets mis, er is geen verschil tussen witte, groene en zwarte thee en volkoren boterhammen zijn zelfs goed omdat je er lekker van kunt poepen. En al die extra dingen, fijngewreven bijenlijkjes, rauwe cacao, vage supplementen vol vrije radicalen, zijn nergens voor nodig. Sterker nog, je moet ermee oppassen, vooral als ze uit China komen, want daar stoppen ze er soms gif in.
Opgelucht bracht ik het boek weer terug. Maar het kwaad was al geschied.
‘Glaasje wijn?’ vroeg mijn man die avond. ‘Zullen we er chips bij nemen?’
‘Alcohol is erg slecht,’ begon ik. ‘Gerelateerd aan verschillende vormen van kanker. Chips bevatten tegenwoordig onverzadigd vet, maar nog steeds te veel calorieën.’
‘Blokje kaas dan?’
‘Kaas is veel ongezonder dan iedereen denkt. Veel verzadigd vet.’
Hij haalde zijn schouders op, schonk zichzelf een biertje in, legde zijn voeten op tafel en begon te zappen.
‘We zitten te veel,’ zei ik. ‘We moeten meer bewegen.’
‘Morgen weer. Nu wil ik dit zien.’
Daar zat ik, met mijn glaasje water te somberen. Vol spijt. Sommige dingen kun je misschien beter niet weten. Dan maar eerder dood.