Op de laatste mooie dag van de zomer keek ik ’s ochtends naar buiten, las het weerbericht en zei tegen mijn kinderen: ‘we gaan zwemmen vandaag’. Ik complimenteerde mezelf met dit goede idee. Ik zou de krant meenemen, een boek dat ik half uit had en broodjes, iets te drinken, iets zomers, zelfgemaakte ijsthee bijvoorbeeld. En dan, op het strandje, zou ik op een zachte handdoek gaan liggen, de krant lezen, door mijn boek bladeren, aan mijn ijsthee nippen, en genieten.
Goed plan. Eerst even naar de supermarkt voor die broodjes. En dan meteen maar het eten voor vanavond meenemen. Misschien moest ik het eten vast koken, want daar had ik vast geen zin meer in als ik terugkwam. En als ik toch ging, kon ik net zo goed omfietsen voor wasmiddel van het Kruidvat, want dat was in de aanbieding.
Anderhalf uur later tilde ik de laatste boodschappen van mijn fiets. Mijn rug zat onder de zweetdruppels. Snel kookte ik de pastasaus terwijl de kinderen ruzieden of het luchtbed mee moest of de zwemband in de vorm van een worst.
Het zweet liep in stralen over mijn rug toen we een half uur later bij het strandje waren. Niet erg, zei ik tegen mezelf. Nu kan ik gaan liggen, in de schaduw van de parasol, en genieten. Alleen even de parasol in de grond zetten. Dan kan het heerlijke zomergevoel komen.
Ik pakte de parasol en duwde de stok in de grond. De grond was hard. De stok ging er maar een heel klein stukje in. Ik trok mijn schoen uit en sloeg met de hak op de stok. Ik wist zeker dat ik de stok dieper de grond in zag gaan. Voor de zekerheid voelde ik even aan de stok. Hij wiebelde maar een heel klein beetje. Ik stak de bovenkant van de parasol in de stok en klapte de parasol uit. Nu even de handdoek pakken. Achter me hoorde ik een flapperend geluid. Ik kon de weggewaaide parasol nog net op tijd grijpen.
De parasol moest maar schuin op de grond, zonder stok, besloot ik. Dan zou ik eronder kruipen. Ik streek mijn jurk glad, pakte de krant en ging liggen. Mijn hoofd zat pal onder de parasol. Er was te weinig schaduw voor mijn voeten, die lagen in de brandende zon.
Mijn voeten kunnen dat wel hebben, dacht ik. Nu ga ik genieten. Laat ik eens beginnen met de ingezonden brieven. Woede en ergernis van anderen, daar word ik altijd erg rustig van. En dan straks een lekker slokje ijsthee en een broodje zalm. Tien boze regels kon ik lezen. Toen sloeg de wind de pagina’s van de krant om. Ik sloeg ze met beide handen terug en was nog net op tijd om de opvliegende parasol tegen de grond te duwen.
Daar lag ik dan. Met mijn linkerhand hield ik de parasol vast. In mijn rechterhand de krant die ik niet kon lezen omdat het te hard waaide. Mijn voeten lagen nog steeds in de zon en begonnen verdacht heet aan te voelen. Mijn neus raakte het doek van de parasol. Die rook naar vocht en schuur, ik werd er misselijk van.
Ik wou dat het altijd zomer was.