Spullenverdriet. Spullenstress. Spullenliefde. De relatie tussen de mens en zijn spullen is niet altijd even eenvoudig in een samenleving met supermarkten die bijna tweehonderd soorten broodbeleg aanbieden. Een serie over spullen en bijbehorende emoties.
Op de lagere school schreef ik, net als mijn klasgenoten, met vulpen. Felgekleurde pennen hadden we, met vrolijke streepjes of stipjes. Er gingen kleine vullingen in. Twee kon je erin kwijt. De eerste klikte je aan de bovenkant, daar schreef je mee. In de onderste helft van de pen schoof je een reservevulling, op zijn kop. Zo zat je nooit zonder inkt.
Het leukste van die vulpennen waren de plastic balletjes in de vullingen. Lege vullingen knipten we open, we haalden de balletjes eruit en stopten die in ons laatje. We deden er nooit iets mee, wer spaarden ze alleen maar op. Het was een soort wedstrijd. Wie de meeste balletjes had, was de vulpenkoningin.
Maar alles veranderde toen ik op mijn negende verjaardag van mijn opa een pennenset kreeg. Een vulpen en een balpen van Parker. Eerst was ik teleurgesteld. De pennen waren niet vrolijk gekleurd maar saai en serieus zilverkleurig en, belangrijker, er ging geen vulling met balletjes in de vulpen.
Toen liet mijn opa me met de pennen schrijven. Alsof de pen het papier aaide. Alsof een engeltje de pen liet voortglijden. Zo anders dan het gekras en geklieder van de pennen waarmee ik tot dan toe schreef.
Ik geef niks om merken. Als iets werkt, vind ik het prima. Maar vanaf mijn negende verjaardag maak ik één uitzondering. Ik schrijf uitsluitend met Parker.
Nou heeft een Parkervulpenvulling ook iets bijzonders. Hij heeft een reservevoorraad. Eerst schrijf je het grootste deel van de vulling leeg. Dan schroef je je pen open, je tikt op het onderste stukje dat daardoor open gaat, en voilà, je hebt nog een kleine hoeveelheid inkt. Als een jerrycan benzine in de auto.
De vulpenkoningin ben ik nooit geworden. Van die opengeknipte vullingen krijg je toch maar vieze handen, zei ik tegen mijn klasgenoten. Het kon me niet meer schelen. Ik schreef alleen nog maar met Parker. Met balpen als ik snel moest schrijven. En met vulpen als ik iets moois schreef. Werkstukken. Verhaaltjes. Gedichten.
Met vulpen schrijf ik allang niet meer en ik schrijf alleen nog maar met pen als ik aantekeningen maak. Of een boodschappenbriefje. Dat doe ik natuurlijk nog steeds met een Parkerbalpen. Andere pennen schrijven niet lekker en mijn handschrift wordt lelijk.
Schrijven met de pen gaat mij te langzaam. Je moet alles doorstrepen en weer opnieuw beginnen als je iets niet goed vindt. En ik kan sneller typen dan schrijven. Ik kan zelfs bijna net zo snel typen als ik denk. Ik typ een hele reeks woorden en schrap, knip en plak dat het een lieve lust is.
Maar laatst hoorde ik iemand zeggen dat je beter schrijft met een pen. Juist omdat je alles moet overschrijven, denk je langer na over wat je wil schrijven. Toen begon ik te twijfelen. Ik heb zelfs in de winkel naar Parkervulpennen gekeken. Zachtjes over het papier glijdend, in een vloeiende beweging precies de juiste woorden kiezend. Hoe mooi, bijna poëtisch was dit stukje geweest als ik het had geschreven met een Parkervulpen?
Deze column is eerder verschenen in Genoeg.